Een bodem die overdag vlot warmte kan opnemen en die deze warmte tijdens de vorstnacht vlot opnieuw kan afgeven (uitstraling naar de bloemen), verlaagt de kans op vorstschade aanzienlijk. Een bodem met een hoge warmteconductie en warmtecapaciteit is daarom het beste. Dit is een bodem met een dichte structuur (klei>leem>zand). Naarmate de vochtigheid van de bodem toeneemt, nemen warmteconductie en -capaciteit ook toe. Tijdens de vorstnacht zal een natte kleibodem dus het meeste warmte afgeven, een droge zandbodem het minste. Welk(e) bodemtype(s) op een perceel voorkom(t)(en) kan teruggevonden worden op de bodemkaart va België. Deze valt te consulteren via Geopunt Vlaanderen.
Een sterke bedekking van de bodem vormt een isolerende laag op de bodem die warmte-opname overdag en uitstraling 's nachts beperkt (lang gras ↔ kort gras; onkruid onder de bomen ↔ kale zwarte strook). Ook onkruidbestrijding via ‘schoffelen’ in het voorjaar creëert een nadelige isolerende laag bovenin de bodem. Een zo bloot mogelijke, niet verstoorde bodem biedt de meeste bescherming tegen nachtvorst.